zaterdag 10 juli 2010

In mijn hoofd daar stroomde ooit een kreekje,
vrolijk zo die gaat.
Toen kreeg die kreek een overstroming,
een rivier zwiep door de weide.
Brokken, bomen en stenen werden mee gesleurd
en kwamen vast te zitten.
Achter mijn ogen kwam een dam.
Die dam die ging soms open,
puur om het pijl op stand te houden.
Zo bleef er ruimte voor een lach.
Maar toen ging hij zo vaak open,
dat hij geheel leeg kwam te staan.
De deur ging dicht en nooit meer open,
maar het kreekje bleef maar gaan.
En op een dag stroomde de dam over,
Druppeltjes per keer.
De deur kon niet meer open,
En nu doet het o zo'n zeer.
Want met de tranen in mijn ogen,
maar niet meer de wil om nog te janken,
Blijft de dam alsmaar overstromen,
Zonder opluchting of rust.
Nooitmeer zal ik kunnen lachen,
totdat het pijl weer is gerust.




Verdoofd, zo voelt het.
Futloos, troosteloos en niet instaat om het eruit te laten.
Ik weet nog hoe ik aan het einde van mijn janken al door een simpel binnenpretje de zon weer kon zien schijnen, en zo gewoon weer verder kon gaan met mijn leven.
Die tijd is lang geleden, en zelfs nu nog ben ik troosteloos, want er valt niet veel te troosten aan een vreugdeloos, traanloos jongetje zonder heel veel zin in het leven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten